- BRONNEN -

Sinds 1811 worden van elke Nederlander geboorte, huwelijk en overlijden vastgelegd in de aktes van de Burgerlijke Stand. Vóór dat jaar kan men deze gegevens, zij het veel beknopter, vinden in de registers waarin pastoors of dominees Dopen, Trouwen en Begrafenissen optekenden. Deze zgn. DTB-registers gaan meestal terug tot het midden van de 17e eeuw.

Leveren bovengenoemde bronnen het raamwerk van namen en data, voor nadere achtergronden is men aangewezen op notariële aktes, de archieven van rechtbanken en belastingregisters e.d. Bovendien gaan deze bronnen vaak verder terug in de tijd dan de DTB-registers, maar omdat men er doorgaans geen geboorte- of overlijdensdata e.d. in vindt, moeten die geschat worden (zoals in de stamboom ook te zien is).


- GODSDIENST -

Voor zover bekend waren alle leden van de familie Koop Rooms-Katholiek. Alszodanig werden zij tot aan de Franse tijd (1795) door de officieel protestantse overheid gediscrimineerd: katholieken mochten in principe geen openbare ambten bekleden en schuilkerken werden slechts tegen betaling van steekpenningen (vaak wel 500 gulden per jaar) gedoogd. Als gevolg hiervan waren bijvoorbeeld onderwijzers, notarissen en bestuurders protestant en mocht er alleen bij of in protestantse kerken begraven worden.

Na de protestantse machtsovername rond 1578 probeerden zij door systematische achterstelling de katholieken uit openbare functies te weren, maar de Staten van Holland waren aanvankelijk nog niet bereid om hen louter om geloofsredenen te laten vervangen.

Van groot belang hierbij was de invloed van de rekkelijke houding van het stadsbestuur van Hoorn. In het omvangrijke rechtsgebied van deze stad werd een groot aantal priesters en schuilkerken gedoogd en werden overtreders van anti-katholieke verordeningen regelmatig vrijgesproken.

Pas na afloop van het Twaalfjarig bestand in 1621 kregen de centrale overheden meer aandacht voor deze kwestie en werden er hardere maatregelen genomen tegen de "Roomse affgoderijen ende superstitiën". Na de Vrede van Westfalen in 1648 werden katholieken ook officieel uit bestuurlijke functies geweerd (meer hierover).

Voor de gelovigen in Wervershoof en omgeving was er in de late middeleeuwen een kerk gewijd aan de H. Werenfridus, die na de Reformatie werd overgenomen door de protestanten. Voor de katholieken kwamen er toen drie schuilkerkjes, namelijk aan de Lagedijk, op de Bangert en op Broekoord. Tot 1626 vielen de katholieke gelovigen uit Wervershoof en omgeving onder de statie van Medemblik, maar in 1639 kregen zij een eigen priester voor de statie van de H. Werenfridus. Rond 1805 werden de drie schuilkerkjes vervangen door een nieuwe katholieke kerk aan de Dorpsstraat in Wervershoof zelf. In 1875 kwam op dezelfde plek de huidige katholieke kerk.


- HERBERGEN -

In dorpen waren herbergen eeuwenlang de enige openbare gelegenheden. Er werden vergaderingen van het dorpsbestuur en rechtszittingen gehouden en er vonden openbare verkopingen plaats.

De belangrijkste ruimte van een herberg was de gelagkamer, waar gegeten en vooral gedronken werd, vergelijkbaar met een eetcafé in de huidige tijd. Sommige herbergen hadden ook een gemeenschappelijke ruimte om te slapen, dus meestal geen aparte kamers zoals een modern hotel.

In herbergen dronk men naast bier en wijn ook wel hypocras (een kruidendrank), malvezij (een zoete wijn) en romenije. Dat laatste was ook een zoete wijn, die vooral in de 15e en 16e eeuw gedronken werd en afkomstig was uit Griekenland en Spanje.

In de 16e en 17e eeuw was de taak van een waard drieledig: naast de verzorging van de gasten was hij ook verantwoordelijk voor de openbare orde en was hij vaak ook betrokken bij handelstransacties van gasten, bijvoorbeeld als tolk, zaakwaarnemer, makelaar, borg, geldschieter of incasseerder.

Herbergiers hadden dan ook vaak contacten met (vee)kooplieden die in hun herbergen kwamen en/of logeerden en voor wie zij de belangen behartigden.




De dorpskern van Spanbroek in 1729
Met v.l.n.r. de herberg, de pomp, de kerk en het raadhuis
(tekening met pen en penseel - klik ter vergroting)


In Spanbroek werd de herberg geregeld verpacht of zelfs uitgebaat door de schout, maar omdat het te vaak voorkwam dat hij te veel bier schonk, kwam dat de kwaliteit van de rechtspraak niet ten goede. Om dat te verbeteren kreeg Spanbroek in 1462 van hertog Philips van Bourgondië, die ook graaf van Holland was, het voorrecht om een stadhuis te bouwen.

Daar kwam het echter niet van, want in 1537 bepaalde keizer Karel V opnieuw dat de rechtspraak niet ten huize van de schout diende plaats te vinden, maar elke woensdag om 8 uur vóór de middag in een speciaal daartoe te bestemmen gebouw nabij de kerk. Toch duurde het nog tot 1598 voordat in Spanbroek een eigen raadhuis werd gebouwd.

Uiteindelijk werden gedurende de 18e eeuw ook andere dorpen verplicht een apart raadhuis te bouwen.


- IMPOST op TROUWEN en BEGRAVEN -

Tussen 1695 en 1806 werd in het gewest Holland een speciale belasting, oftewel een impost, geheven op trouwen en begraven. De hoogte van de aanslag was afhankelijk van de welstand van degenen die in het huwelijk traden, respectievelijk begraven werden of van wie het lijk vervoerd werd.

Volgens de ordonnantie van 26 oktober 1695 was de heffing verdeeld in vijf verschillende klassen, afhankelijk van iemands inkomen en/of vermogen:

- 1e klasse:
Inkomen 800 gulden of hoger per jaar en/of vermogen boven de 12.000 gulden: 30 gulden impost;

- 2e klasse:
Inkomen 400 tot 800 gulden per jaar en/of vermogen tussen 6.000 tot 12.000 gulden: 15 gulden impost;

- 3e klasse:
Inkomen 200 tot 400 gulden per jaar en/of vermogen tussen 2.000 tot 6.000 gulden: 6 gulden impost;

- 4e klasse:
Inkomen onder de 200 gulden per jaar en/of vermogen onder de 2.000 gulden: 3 gulden impost;

- 5e klasse:
Indien de persoon armlastig was: pro deo, oftewel de impost was nihil.

Tenslotte was nog bepaald dat indien iemand overleed en onder de bepalingen van de belasting op de collaterale successie viel, er dan een dubbele impost verschuldigd was.


- KOOPKRACHT -

In de 17e en 18e eeuw bedroeg het jaarinkomen van een boer gemiddeld ongeveer 300 gulden, het loon van een arbeider lag op ca. 150 gulden per jaar. Een 12-ponds(rogge)brood koste gemiddeld 7 stuivers. De inflatie bleef gedurende de 17e en 18e eeuw, afgezien van enkele duurtejaren waarin de prijzen tijdelijk sterk stegen, zeer gering.

Een koe kostte zo'n 50 tot 80 gulden, een jonge koe (vaars) rond de 40 gulden. Wat de grondprijzen betreft kon 1 morgen in de eerste helft van de 17e eeuw soms nog wel tot 1000 gulden kosten, maar nadien lag de prijs tot aan het eind van 18e eeuw gemiddeld op zo'n 270 gulden per morgen.


- MUNTEENHEDEN -

Tot 1810 rekende men in guldens, stuivers en penningen, waarbij 12 penningen in één stuiver en 20 stuivers in één gulden gingen. Een bedrag van bijvoorbeeld 5 gulden, 13 stuivers en 10 penningen werd geschreven als ƒ 5,13,10.

Tijdens het "Koningrijk Holland" en de Franse bezetting (1810-1813) werd de gulden vervangen door de franc. Na het herstel van onze onafhankelijkheid werd in 1814 de gulden weer ingevoerd, maar nu volgens het decimale stelsel verdeeld in 100 centen.

Per 1 januari 2002 is de gulden vervangen door de euro, waarbij 1 gulden = 0,45378 euro.


- NAMEN -

Sinds 1811 heeft elke Nederlander twee soorten namen: één of meer voornamen en één achternaam (familienaam). Vóór die tijd was eenzelfde erfelijke achternaam voor een hele familie lang niet zo vanzelfsprekend als dat het nu is.

In het huidige Noord-Holland waren het aanvankelijk alleen de notabelen die in de 16e eeuw een erfelijke familienaam gingen voeren, waarin zij allengs door steeds meer mensen werden nagevolgd. Zo'n familienaam was tot 1811 niet verplicht, zodat sommigen er helemaal geen hadden en het ook wel voorkwam dat men een andere naam aannam.

Wel had iedereen een zogeheten patroniem. Dat is een soort naam die aangeeft wie iemands vader was. Als bijvoorbeeld Jan de zoon van Pieter was, dan voerde hij achter zijn voornaam Jan het patroniem Pieterszoon, wat bijna altijd werd afgekort tot Pietersz. Men had vroeger dus altijd een voornaam en een patroniem, waarachter geleidelijk aan steeds meer mensen dan nog een familienaam voerden. Dit bleef zo totdat in 1811 een familienaam verplicht werd en daarmee het patroniem verdween.


- OPPERVLAKTEMATEN -

In West-Friesland was de belangrijkste oppervlaktemaat de morgen, die bestond uit 600 vierkante roeden, wat overeenkomt met ca. 0,877 hectare, oftewel ruim 93 x 93 meter. Eén roede was ca. 3,8 meter lang, zodat 1 vierkante roede overeenkomt met zo'n 14,4 vierkante meter.


- PAARDENHANDEL -

Nederlandse boeren die paarden fokten zijn eigenlijk altijd meer handelaar dan fokker geweest. Zij bezochten dan ook graag de markten. Wie zichzelf niet voldoende bekwaam achtte om op een markt te kopen, lieten de handel over aan een handelaar, die de dieren verkocht of - indien men een nieuw paard zocht - er een op de markt of ergens "aan huis" kocht.

Ook waren er "commissionairs", die als een soort makelaar optraden en overal paarden die te koop waren wisten te staan. De meeste paardenhandelaren waren knappe paardenkenners, zelfs de minder betrouwbaren onder hen en ook de zgn. scharrelaars. Omdat lang niet iedere paardengebruiker ook tevens een kenner was, werd er van hun ondeskundigheid nogal eens misbruik gemaakt, waardoor de paardenhandelaar een slechte naam kreeg.

Sommige handelaren leidden een rusteloos leven. Zij reisden tussen hun woonplaats en de paardenmarkten en fokkers of gegadigden heen en weer. Tweedehandspaarden die in goede handen waren geweest konden meer waard zijn dan "nieuwe" paarden. Er waren echter allerhande trucs en middeltjes om oude en versleten paarden een beter voorkomen te geven. Vooral Sinti en Roma waren hier bedreven in, ondanks dat zij uitstekende paardenkenners waren.

Paardenmarkten werden verspreid over geheel Nederland gehouden, veelal gecombineerd met een veemarkt, maar ook werden er wel markten gehouden waar uitsluitend paarden aangevoerd werden. De belangrijkste paardenmarkten in Noord-Holland waren Purmerend en Schagen, maar ook in Alkmaar worden op de veemarkt paarden verhandeld.


- SPELLING -

De officiële standaardspelling zoals wij die nu kennen dateert pas uit de 19e eeuw. Vóór die tijd spelde men de woorden volgens de plaatselijke gewoonte, waarbij veelvuldige afwijkingen voorkwamen. Dit verschijnsel valt vooral op bij de spelling van namen.

Zo begon de naam Koop aanvankelijk meestal met een C en kwamen in het begin van de 17e eeuw naast elkaar de varianten Coop, Coopes, Copes, Coopis, Copis en zelfs Coopies voor! In de 18e eeuw werden de C en de K nog door elkaar gebruikt, maar sinds de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 wordt Koop definitief met een K geschreven.


- TIJDREKENING -

Waar gesproken wordt van de 17e eeuw, worden de jaren 1601 t/m 1700 bedoeld en betreft de 18e eeuw dus de jaren 1701 t/m 1800, enzovoort. Dit komt omdat de 1e eeuw de jaren 1 t/m 100 omvatte.


- WOONPLAATSEN -

De familie Koop is oorspronkelijk afkomstig uit het dorp Spanbroek in het oostelijk deel van Westfriesland. Vervolgens waren leden van deze familie woonachtig in onder meer de dorpen Wognum, Binnenwijzend, Westwoud, Oosterblokker, Wervershoof en Hoog- en Laag-Zwaagdijk, alsmede de steden Medemblik en Hoorn. De ligging en de grenzen van deze dorpen en steden zijn goed te zien op deze kaart:



De dorpsgrenzen in het oostelijk deel van Westfriesland vóór 1812
(zie ook de interactieve versie op www.westfriesarchief.nl)


Zie voor meer achtergrondinformatie: Westfriese plattelandssteden op de website van het Westfries Archief.




P.J.F. Koop © juli 2004


.